Monstera
Ik sta in de rij van de bloemenwinkel. Ik heb geen haast. Boodschappen doen in het dorp bestempel ik als me-time tegenwoordig.
De vrouw voor me neemt haar pannenkoekenplant, wat potten en een insectenhotel onder haar arm. Ze ontwijkt mijn blik en drukt de plant stevig tegen zich aan, alsof de blaadjes ervan haar kindjes zijn. Ik stap naar achteren om haar en haar gedachtewereld de ruimte te geven.
‘Ik zoek een kamerplant,’ zeg ik. ‘Ik zoek er een die studentvriendelijk is.’ ‘Deze hoeft maar één keer per week water.’ Ze wijst achter me. ‘Dat moet lukken,’ zeg ik, terwijl ik denk aan het bonsaiboompje dat de kamer van mijn broer niet overleefde. ‘Het is een cadeau’ zeg ik nog snel.
Even later luister ik naar het krakende plastic tussen haar vingers. Ze vouwt het plastic tot het rechtzit. Wel vijf keer maakt ze er opnieuw een rondje mee rond de mand en de monstera-bladeren. Onmogelijk. Alsof ze een te klein stuk folie rond een saladebak met spatels probeert te doen. Extra tijd voor mezelf, denk ik maar.
Als ik buitenkom, zie ik de vrouw van de pannenkoekenplant bezorgd bij haar fiets staan. Aarde ligt bij haar fietstas. Een van de potten die ze kocht is gebroken. Ik zet de monstera op de grond en help haar de rest in de fietstassen te doen. Ze zegt niets.
‘Geen respect meer voor afstand tegenwoordig,’ hoor ik haar mompelend zeggen als ik wegfiets. Met de gebroken pot loopt ze de winkel in. Ik glimlach en fiets door. De laatste paar minuten van mijn me-time zijn begonnen.